Het Vertrek

Er is een ruimte rondom mij waarin zich een raam met een brede vensterbank bevindt. Het is een vertrek dat herinnert aan een reis van jaren her.
Het is prettig om hier weer te vertoeven, om voor kort weer op reis te zijn.

Het zijn bergen met lover, een uitgestorven moderne asfaltweg en ontbrekende mensen aan de ene kant. Er is een steriele muur, een barse vloer en een keurig opgemaakt bed aan de andere.

De rekening is betaald. Ik kan rusten als ik dat wil.

Er is hier geen object dat ook maar een herinnering van mij in zich draagt. Ik verspreid geen geur noch ben ik een bewoner van deze ruimte.

Het bed zal na een korte nacht met een handbeweging weer onbeslapen zijn.

Ik zal hier zo kort zijn dat de uniforme kamer zal ontkennen dat ik er ooit was. Ik ben een ademloze krachteloze passant die niet eens in staat is om het stof op de voorwerpen te beroeren.

Met mijn voeten op de vensterbank rustend wacht ik het naderende onweer af.

Het is alsof deze komende doorwaakte nacht een volledige levensgang vertegenwoordigt. Deze trage zomernacht brengt mij een tot voorheen onaangebroken gedachte, namelijk dat ik op borgtocht ben hier in deze wereld.

En terwijl dikke druppels beginnen neer te ploffen op de lege stoffige asfaltweg koester ik de volstrekte naamloosheid die ik hier in deze wereld geniet.